Afdrukmedia en lade

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u originelen en afdrukmateriaal in het apparaat plaatst.

Afdrukmedia selecteren

U kunt afdrukken op verschillende afdrukmedia, zoals op normaal papier, enveloppen, etiketten en transparanten. Gebruik uitsluitend afdrukmedia die voldoet aan de in deze gebruikershandleiding vermelde richtlijnen en plaats deze in de juiste lade.

Richtlijnen voor het selecteren van afdrukmedia

Afdrukmedia die niet aan de richtlijnen uit de gebruikershandleiding voldoen kunnen de volgende problemen veroorzaken:

  • Slechte afdrukkwaliteit.

  • Meer papierstoringen.

  • Versnelde slijtage van het apparaat.

  • Permanente schade aan fixeereenheid, niet gedekt door garantie.

Eigenschappen, zoals gewicht, samenstelling, vezel- en vochtgehalte, hebben een grote invloed op de prestaties van het apparaat en de afdrukkwaliteit. Houd bij de keuze van afdrukmedia rekening met het volgende:

  • Het type, formaat en gewicht van de afdrukmedia voor uw apparaat worden verderop in dit hoofdstuk besproken.

  • Gewenst resultaat: het afdrukmateriaal dat u kiest, moet geschikt zijn voor het doel.

  • Helderheid: sommige afdrukmaterialen zijn witter dan andere en leveren scherpere en levendigere afbeeldingen op.

  • Gladheid van het oppervlak: de gladheid van het afdrukmateriaal bepaalt hoe scherp de afdrukken er op papier uitzien.

[Note]
  • Het is mogelijk dat bepaalde afdrukmaterialen, hoewel ze voldoen aan alle hier genoemde richtlijnen toch geen bevredigende resultaten opleveren. Dit kan het gevolg zijn van eigenschappen van de vellen, een onjuiste bediening, een ongewenst temperatuur- en vochtigheidsniveau of andere variabele omstandigheden waarover men geen controle heeft.

  • Controleer, voor u grote hoeveelheden afdrukmedia aanschaft, of deze voldoen aan de vereisten die in deze gebruikershandleiding worden vermeld en of de resultaten met uw eisen overeenkomen.

[Caution]
  • Het gebruik van afdrukmedia die niet aan deze specificaties voldoen kan problemen veroorzaken of reparaties vereisen. Zulke herstellingen vallen niet onder de garantie of onderhoudscontracten van Samsung.

  • Zorg ervoor dat u geen fotopapier voor inkjetprinters gebruikt. Dit kan uw apparaat beschadigen.

  • Gebruik van ontvlambare afdrukmedia kan brand veroorzaken.

  • Gebruik de aangewezen afdrukmedia (zie Specificaties van het afdrukmateriaal).

[Warning]

Gebruik van ontvlambare media of materialen die zijn achtergebleven in de printer kunnen oververhitting veroorzaken en in zeldzame gevallen brand doen ontstaan.

Formaten van afdrukmedia die in elke modus worden ondersteund

Modus

Formaat

Type

Invoer

Enkelzijdig afdrukken

Zie Specificaties van het afdrukmateriaal voor informatie over papierformaten.

Zie Specificaties van het afdrukmateriaal voor informatie over papiersoorten.

Lade

Dubbelzijdig afdrukken (handmatig)

[a]

Letter, Legal, Oficio, US Folio, A4, ISO B5, JIS B5, Executive, A5, A6

Normaal, dik papier, katoen, gekleurd papier, voorbedrukt, kringlooppapier, karton, archiefpapier.

Lade

[a] Alleen 75 tot 90 g/m² (bankpost)

De grootte van de lade aanpassen

Als u papier van verschillende afmetingen, bijvoorbeeld van het formaat Legal, in de lade plaatst, moet u de lengtegeleider aanpassen om de papierlade te verlengen.

Als u het papierformaat wilt wijzigen, moet u de lengte-/breedtegeleiders juist instellen.

  1. Papierverlengingshandgreep

  2. Papierklep

  3. Papierlengtegeleider

  4. Papierbreedtegeleider

  1. Trek de lade uit het apparaat. Open de papierklep en verwijder indien nodig het papier uit de lade.

  2. Maak de vergrendeling in de lade los en trek de lade handmatig naar buiten.

  3. Plaats het papier met de te bedrukken zijde naar boven in de lade.

  4. Verschuif de lengtegeleider tot deze lichtjes de stapel papier raakt. Houd de breedtegeleider ingedrukt en schuif deze zonder deze te buigen tegen de stapel papier.

    Bij papier met een kleiner formaat dan Letter-formaat plaatst u de geleiders opnieuw in de aanvangspositie en stelt u de lengte- en breedtegeleiders opnieuw in.

    Als het papier waarop u wilt afdrukken minder dan 222 mm lang is, ontgrendelt u de geleider van de lade en duwt u de lade naar binnen. Stel de papierlengte- en papierbreedtegeleider in.

    [Note]
    • Duw de papierbreedtegeleiders niet zo ver naar binnen dat het afdrukmateriaal gaat buigen.

    • Als u de papierbreedtegeleiders niet aanpast, kunnen er papierstoringen optreden.

    • Gebruik geen papier dat meer dan 6 mm omkrult.

  5. Sluit de papierklep.

  6. Schuif de lade terug in het apparaat tot de lade vastklikt.

  7. Stel het papiertype en -formaat voor de lade in (Papierformaat en -type instellen).

    [Note]

    Controleer als u problemen ondervindt met de papierinvoer of het papier beantwoordt aan de specificaties van de afdrukmedia. Probeer het vervolgens door vel per vel in de lade te plaatsen (zie Specificaties van het afdrukmateriaal of zie Afdrukken op speciale media).

De lade is standaard ingesteld op het papierformaat Letter of A4, afhankelijk van het land waar u de printer hebt gekocht. Als u de formaatinstelling wilt veranderen in A4 of Letter, moet u de hendel en de papierbreedtegeleider juist instellen.

  1. Trek de lade uit het apparaat. Open de papierklep en verwijder indien nodig het papier uit de lade.

  2. Als u het formaat wilt wijzigen in Letter, draait u de hendel aan de achterkant van de lade naar rechts.

  3. Knijp de papierbreedtegeleider samen en schuif deze tot tegen de hendel.

    [Note]

    Als u het formaat wilt wijzigen in A4, schuift u de papierbreedtegeleider naar links en draait u de hendel naar links. Forceer de hendel niet, anders kan de lade worden beschadigd.

Papier in de lade plaatsen

In de papierlade

  1. Trek de lade uit. Pas het formaat van de lade aan het formaat van de te plaatsen afdrukmaterialen (zie De grootte van de lade aanpassen).

  2. Buig de papierstapel of waaier het papier uit om de pagina’s van elkaar te scheiden voordat u het papier in de lade plaatst.

  3. Plaats het papier in de lade met de te bedrukken zijde naar boven.

  4. Duw de papiergeleiders van de lade naar elkaar toe en stel ze in op de breedte en lengte van het papier. Oefen niet te veel druk uit. Het papier kan gaan buigen waardoor een papierstoring ontstaat of het papier scheeftrekt.

  5. Sluit de papierklep.

  6. Plaats de lade terug in het apparaat.

  7. Om vanuit een toepassing af te drukken, opent u de toepassing en start u het afdrukmenu.

  8. Open Voorkeursinstellingen (zie Voorkeurinstellingen openen).

  9. Open het tabblad Papier in Voorkeursinstellingen en selecteer de papiersoort, het papierformaat en de invoerlade.

  10. Druk op OK.

  11. Start het afdrukken vanuit de toepassing.

    [Note]

    Controleer als u problemen ondervindt met de papierinvoer of het papier beantwoordt aan de specificaties van de afdrukmedia. Probeer het vervolgens door vel per vel in de lade te plaatsen (zie Specificaties van het afdrukmateriaal).

De lade is standaard ingesteld op het papierformaat Letter of A4, afhankelijk van het land waar u de printer hebt gekocht. Als u de formaatinstelling wilt veranderen in A4 of Letter, moet u de hendel en de papierbreedtegeleider juist instellen.

  1. Trek de lade uit het apparaat. Open de papierklep en verwijder indien nodig het papier uit de lade.

  2. Als u het formaat wilt wijzigen in Letter, draait u de hendel aan de achterkant van de lade naar rechts.

  3. Knijp de papierbreedtegeleider samen en schuif deze tot tegen de hendel.

    [Note]

    Als u het formaat wilt wijzigen in A4, schuift u de papierbreedtegeleider naar links en draait u de hendel naar links. Forceer de hendel niet, anders kan de lade worden beschadigd.

Handmatige invoer in de lade

Als u papier van verschillende afmetingen, bijvoorbeeld enveloppen, transparanten, etiketten of aangepast papier in de lade plaatst, moet u de papiergeleiders voor handmatige invoer in de lade aanpassen.

Voor handmatige invoer in de lade, moeten de papierlengte-/-breedtegeleiders goed worden aangepast.

Tips voor het gebruik van de methode voor handmatige invoer

Tips voor handmatige invoer in de lade

  • Als u Handmatige invoer selecteert bij Invoer in de softwaretoepassing, moet u elke keer op Annuleren () drukken wanneer u een pagina afdrukt. Plaats slechts één type, formaat en gewicht van afdrukmedia tegelijk in de lade.

  • Voeg tijdens het afdrukken geen media toe. Dit zou papierstoringen kunnen veroorzaken. Dit geldt ook voor andere soorten afdrukmateriaal.

  • Plaats afdrukmaterialen met de te bedrukken zijde naar boven en de bovenrand eerst in de lade en zorg ervoor dat het materiaal in het midden van de lade ligt.

  • Plaats alleen aanbevolen afdrukmedia. Zo voorkomt u papierstoringen en problemen met de afdrukkwaliteit (zie Specificaties van het afdrukmateriaal).

  • Maak omgekrulde kaarten, enveloppen en etiketten eerst vlak voor u ze in de papierlade plaatst.

  1. Trek de lade uit het apparaat. Open de papierklep en verwijder indien nodig het papier uit de lade.

  2. Plaats het papier met de te bedrukken zijde naar boven in de lade.

  3. Knijp de papiergeleider samen en pas deze aan de breedte van het papier aan tot het uiteinde van de papierstapel lichtjes wordt geraakt. Oefen niet te veel druk uit. Het papier kan gaan plooien waardoor een papierstoring ontstaat of het papier scheeftrekt.

    Bij papier met een kleiner formaat dan Letter-formaat plaatst u de geleiders weer in de aanvangspositie en stelt u de lengte- en breedtegeleiders opnieuw in.

    Als het papier waarop u wilt afdrukken minder dan 222 mm lang is, ontgrendelt u de geleider van de lade en duwt u de lade naar binnen. Stel de papierlengte- en papierbreedtegeleider in.

    [Note]
    • Duw de papierbreedtegeleiders niet zo ver naar binnen dat het afdrukmateriaal gaat buigen.

    • Als u de papierbreedtegeleiders niet aanpast, kunnen er papierstoringen optreden.

    • Gebruik geen papier dat meer dan 6 mm omkrult.

  4. Sluit de papierklep.

  5. Schuif de lade terug in het apparaat tot de lade vastklikt.

  6. Om vanuit een toepassing af te drukken, opent u de toepassing en start u het afdrukmenu.

  7. Open Voorkeursinstellingen (zie Voorkeurinstellingen openen).

  8. Klik op het tabblad Papier in Voorkeursinstellingen en selecteer het juiste papiertype.

    [Note]

    Als u bijvoorbeeld op een etiket wilt afdrukken, stelt u het papiertype in op Etiketten.

  9. Selecteer Handmatige invoer bij papierbron en druk vervolgens op OK.

  10. Start het afdrukken vanuit de toepassing.

[Note]

Als u meerdere pagina’s wilt afdrukken, plaatst u het volgende vel nadat de eerste pagina is afgedrukt en drukt u op de knop Annuleren (). Herhaal deze stap voor elke pagina die moet worden afgedrukt.

Afdrukken op speciale media

Onderstaande tabel toont de beschikbare speciale afdrukmedia voor elke lade.

[Note]

Voor het gebruik van speciale afdrukmedia raden wij u aan om telkens een vel per keer in te voeren. Controleer hoeveel vellen u maximaal in elke lade mag plaatsen (zie Specificaties van het afdrukmateriaal).

Types

Lade

Handmatige invoer in de lade

Normaal papier

Dik papier

Dun papier

Katoen

Kleur

Voorbedrukt

Kringlooppapier

Envelop

Transparanten

Etiketten

Kaarten

Bankpost

Archiefpapier

Glanzende foto

Matte foto

( ●: ondersteund, leeg: niet ondersteund)

De volgende mediatypen worden getoond in de Voorkeursinstellingen. Met de optie papiertype kunt u het papiertype instellen dat in de lade moet worden geladen. Door de juiste media te selecteren, verkrijgt u een optimale afdrukkwaliteit. Het selecteren van ongeschikte media kan tot een slechte afdrukkwaliteit leiden.

  • Normaal papiergewoon papier. Selecteer dit type als u afdrukt op papier van 70 tot 90 g/m2.

  • Dik papier: dik papier van 90 tot 105 g/m2.

  • Dun papier: dun papier van 60 tot 70 g/m2.

  • Katoen: katoenpapier van 75 tot 90 g/m2.

  • Gekleurd papiereenzijdig gekleurd papier van 75 tot 90 g/m2.

  • Voorbedruktvoorbedrukt papier/papier met briefhoofd van 75 tot 90 g/m2.

  • Kringlooppapierkringlooppapier van 75 tot 90 g/m2.

    [Note]

    Als u kringlooppapier gebruikt, kunnen afdrukken gekreukt raken of vastlopen vanwege een overmatige krul.

  • Envelopenvelop van 75 tot 90 g/m2.

  • Transparantentransparanten van 0,104 tot 0,124 mm.

  • Etikettenetiket van 120 tot 150 g/m2.

  • Kaartenkarton van 105 tot 163 g/m2.

  • Bankpostbankpostpapier van 105 tot 120 g/m2.

  • Archiefpapier70 tot 90 g/m2. Als u de afdrukken geruime tijd wilt bewaren (bijvoorbeeld in een archief).

  • Glanzende fotoglanzend fotopapier van 111 tot 220 g/m2.

  • Matte fotomat fotopapier van 111 tot 220 g/m2.

Enveloppen

Of enveloppen goed worden bedrukt is afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen.

Om een envelop af te drukken plaatst u ze met de klep naar onder en de plaats voor de postzegel linksboven.

  • Houd bij de keuze van enveloppen rekening met de volgende factoren:

    • Gewicht: het gewicht van het enveloppenpapier mag niet meer dan 90 g/m2 bedragen om te vermijden dat er een papierstoring optreedt.

    • Ontwerp: voordat u afdrukt, moeten de enveloppen plat liggen met een krul van minder dan 6 mm en mogen ze geen lucht bevatten.

    • Probleem: gebruik geen enveloppen die gekruld, verkreukeld of beschadigd zijn.

    • Temperatuur: gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de druk en de hitte die tijdens het afdrukken in het apparaat ontstaan.

  • Gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe vouwen.

  • Gebruik geen afgestempelde enveloppen.

  • Gebruik geen enveloppen met sluithaakjes, knipsluitingen, vensters, gecoate binnenbekleding, zelfklevende sluitingen of andere synthetische materialen.

  • Gebruik geen beschadigde enveloppen of enveloppen van slechte kwaliteit.

  • Controleer of de naad aan beide uiteinden van de envelop helemaal doorloopt tot in de hoek.

    1. Aanvaardbaar

    2. Onaanvaardbaar

  • Enveloppen met een verwijderbare strip of met meer dan één zelfklevende vouwbare klep moeten van een kleefmiddel zijn voorzien dat gedurende 0,1 seconde bestand is tegen de fixeertemperatuur (circa 170 °C) van het apparaat. De extra kleppen en strips kunnen kreuken, scheuren en papierstoringen veroorzaken en kunnen zelfs de fixeereenheid beschadigen.

  • Voor een optimale afdrukkwaliteit moeten de marges minstens 15 mm van de rand van de envelop blijven.

  • Druk niet af op de plaats waar de naden van de envelop samenkomen.

Transparanten

Om beschadigingen aan het apparaat te voorkomen gebruikt u uitsluitend transparanten die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters.

[Note]

Bij afdrukken in kleur op transparanten zal de afbeeldingskwaliteit lager zijn dan bij monochrome afdrukken wanneer de afdrukken op een overheadprojector worden gebruikt.

  • De te gebruiken transparanten moeten bestand zijn tegen de fixeertemperatuur van het apparaat.

  • Plaats transparanten op een vlak oppervlak nadat u ze uit het apparaat hebt gehaald.

  • Laat transparanten niet te lang in de papierlade liggen. Er kan zich dan stof en vuil op afzetten, wat aanleiding geeft tot vlekken bij het afdrukken.

  • Let op dat u geen vingerafdrukken op de transparanten achterlaat. Dit veroorzaakt vlekken tijdens het afdrukken.

  • Bescherm transparanten na het afdrukken tegen langdurige blootstelling aan zonlicht om te voorkomen dat ze gaan vervagen.

  • Zorg dat de transparanten niet kreukelen, krullen of gescheurde hoeken hebben.

  • Gebruik geen transparanten die loskomen van de achterzijde.

  • Om te vermijden dat de afgedrukte transparanten aan elkaar blijven kleven, moet u ervoor zorgen dat ze niet op elkaar worden gestapeld terwijl ze worden afgedrukt.

  • Aanbevolen afdrukmedia: Xerox 3R91331 (A4), Xerox 3R2780 (Letter)

    Basistype transparant (bijv. Xerox 3R91331) resulteert in een beter beeld en een betere verwerkingskwaliteit dan transparanten met een papieren achterzijde (bijvoorbeeld Xerox 3R3028) of verwijderbare strip (3R3108).

[Caution]
  • Transparanten met statische elektriciteit kunnen problemen met de beeldkwaliteit veroorzaken.

  • Afhankelijk van de keuze van de opslagcondities van de transparanten kan er een storing optreden of kunnen afbeeldingen gekrast worden.

Etiketten

Om beschadigingen aan het apparaat te voorkomen gebruikt u best uitsluitend etiketten voor laserprinters.

  • Bij de keuze van etiketten moet u rekening houden met de volgende factoren:

    • Kleefstoffen: het kleefmiddel moet stabiel blijven bij de fixeertemperatuur van uw apparaat (ongeveer 170 °C).

    • Schikking: gebruik uitsluitend etiketvellen waarvan het rugvel tussen de etiketten niet blootligt. Bij etiketvellen met ruimte tussen de etiketten kunnen de etiketten loskomen van het rugvel. Dit kan ernstige papierstoringen tot gevolg hebben.

    • Krullen: voordat u afdrukt, moeten de etiketten plat liggen met een krul van maximaal 13 mm in eender welke richting.

    • Probleem: gebruik geen etiketten die gekreukt zijn, blaasjes vertonen of loskomen van het rugvel.

  • Zorg ervoor dat er tussen de etiketten geen zelfklevend materiaal blootligt. Blootliggende delen kunnen ervoor zorgen dat etiketten tijdens het afdrukken loskomen, waardoor het papier kan vastlopen. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het apparaat beschadigd raken.

  • Plaats geen gebruikte etiketvellen in het apparaat. De klevende achterzijde mag slechts een keer door het apparaat worden gevoerd.

  • Gebruik geen etiketten die loskomen van het rugvel, blaasjes vertonen, gekreukt of anderszins beschadigd zijn.

Kartonpapier/papier van een aangepast formaat

  • Druk niet af op materialen die smaller zijn dan 76 mm en korter dan 152,4 mm.

  • Stel de marges in softwaretoepassingen in op ten minste 6,4 mm van de zijkanten van de afdrukmedia.

Briefhoofd/voorbedrukt papier

Eenzijdig

Dubbelzijdig

Voorzijde naar boven

Voorzijde naar beneden

  • Briefhoofden/voorbedrukt papier moeten afgedrukt worden met hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of schadelijke gassen uitstoot bij blootstelling gedurende 0,1 seconde aan de fixeertemperatuur van het apparaat. Controleer de specificaties van uw apparaat voor informatie over de fixeertemperatuur van ongeveer 170 °C.

  • De inkt op het briefhoofd/voorbedrukt papier mag niet ontvlambaar zijn en mag de printerrollen niet beschadigen.

  • Formulieren en papier met briefhoofd moeten in een vochtbestendige verpakking worden bewaard om aantasting tijdens de opslagperiode te voorkomen.

  • Voor u het briefhoofd/voorbedrukt papier in de lade plaatst, controleert u of de inkt op het papier droog is. Natte inkt kan tijdens het fixeerproces loskomen van het voorbedrukte papier waardoor de afdrukkwaliteit vermindert.

Gerecycled papier

Bij het plaatsen van gerecycled papier moet de bedrukte zijde naar boven liggen en mag de voorzijde niet gekruld zijn. Bij invoerproblemen draait u het papier om. Er zijn geen garanties wat de afdrukkwaliteit betreft.

  • Op gerecycled papier moet afgedrukt worden met hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of schadelijke gassen uitstoot als ze gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan de fixeertemperatuur van het apparaat. Controleer de specificaties van uw apparaat voor informatie over de fixeertemperatuur van ongeveer 170 °C.

  • De inkt op het gerecyclede papier mag niet ontvlambaar zijn en mag de printerrollen niet beschadigen.

  • Voor u gerecycled papier in de lade plaatst, controleert u of de inkt op het papier droog is. Natte inkt kan tijdens het fixeerproces loskomen van het gerecyclede papier, waardoor de afdrukkwaliteit afneemt.

Glanzend fotopapier

[Note]

Plaats één vel tegelijk in de lade met de glanzende zijde naar boven.

  • Aanbevolen afdrukmateriaal: glanzend papier (Letter) voor dit apparaat: HP Brochure Paper (product: Q6616A).

  • Aanbevolen afdrukmateriaal: glanzend papier (A4) voor dit apparaat: alleen HP Superior Paper 160 glossy (product: Q6616A).

Mat fotopapier

[Note]

Plaats één vel tegelijk in de lade met de te bedrukken zijde naar boven.

Papierformaat en -type instellen

Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, moet u het papierformaat en -type instellen met behulp van het printerstuurprogramma. Volg deze stappen om uw wijzigingen permanent te maken.

[Note]

De hieronder beschreven werkwijze geldt voor Windows XP. Raadpleeg de gebruikshandleiding of online-Help van Windows voor andere Windows-besturingssystemen.

  1. Klik op de knop Start op het computerscherm.

  2. Selecteer Printers en faxapparaten.

  3. Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en selecteer Voorkeursinstellingen.

  4. Klik op het tabblad Papier en wijzig de instelling via Papieropties.

  5. Klik op OK.

De papieruitvoersteun gebruiken

De afgedrukte pagina’s worden in de uitvoerlade gestapeld en de uitvoersteun zal ervoor zorgen dat de afgedrukte pagina’s uitgelijnd worden.

  1. Papieruitvoersteun

[Note]

Als u een groot aantal pagina’s achter elkaar afdrukt kan het oppervlak van de uitvoerlade heet worden. Raak het oppervlak niet aan en houd kinderen uit de buurt van het oppervlak.